Een aantal van jullie zijn teleurgesteld op de keuring. Daar kan ik in komen, het is helemaal niet leuk om achteraan te staan of te horen wat er niet goed is aan je paard. Helaas, er kan er maar 1 winnen, dat kan ik niet voor jullie veranderen, maar misschien helpt wat uitleg en achtergrond informatie.
Waarom keuren we eigenlijk? We keuren om te toetsen of de paarden die we hebben lijken op de paarden die we willen fokken, op onze ideale Mérens. Die bestaat uiteraard niet, maar we proberen om steeds dichter bij dat ideaalbeeld te komen. Als je weet wat er nog moet veranderen om bij het ideaalbeeld te komen, kun je daarmee rekening houden, bijv. bij de selectie van dekhengsten.
Het lijkt misschien abstract, daarom een plastisch en oneerbiedig voorbeeld: we willen de ideale fiets ontwerpen, van het type mountainbike. Knappe koppen hebben uitgerekend hoe de ideale fiets eruit moet zien om de beste prestaties te leveren en nog mooi te zijn bovendien: bandenmaat, bandentype, model en hoogte van stuur en zadel, materiaal, frame, kleur, etc. Op de fietsenkeuring vergelijken we alle fietsen met het ontwerp van deze ideale fiets, en alle afwijkingen noteren we op een formulier: te kleine wielen, ander profiel op de banden, zadel te hoog, stuur te klein en te laag, fletse kleur etc. De fiets die het meest lijkt op het ideale model wint de eerste prijs. Deugen de andere fietsen niet? Natuurlijk wel, je kunt er prima op fietsen! Maar misschien vragen ze wat meer onderhoud, kracht of inspanning, of zijn ze gewoon minder mooi.
Zo moet je ook proberen te kijken naar de uitslag van de keuring: we hebben een ideaalbeeld voor ogen en toetsen de werkelijkheid aan dat beeld. Het lastige is dat dat ideaalbeeld steeds wijzigt: als de werkelijkheid in de buurt komt maken we het ideaalbeeld weer een stukje mooier. Dus een paard dat 10 jaar geleden aardig op ons ideale plaatje leek, staat daar nu een eindje vanaf. Niet omdat dat paard veranderd is, maar omdat ons ideaalbeeld is bijgesteld.
Een jury probeert het paard heel objectief te bekijken: alsof het een ding is. Het karakter komt hierbij niet aan bod, dit in tegenstelling tot andere proeven waarbij we juist wel naar het karakter proberen te kijken. Eigenschappen die in het gebruik het allerbelangrijkst zijn, worden op een exterieurkeuring dus niet beoordeeld, het gaat echt alleen om het uiterlijk. Een soort fotomodellenwedstrijd. Een keuringsuitslag geeft daarmee een heel beperkt beeld van je paard, alleen het uiterlijk wordt gewogen. In het gebruik kijk je daar het minst naar, daar gaat het erom of het dier trouw is, gehoorzaam, dapper of juist aandoenlijk bang, vaak ziek, lief hinnikt als je eraan komt, en ga zo maar door. Waarvoor is de keuringsuitslag dan wel belangrijk? Voor de fokkerij, om te weten welke punten verbeterd kunnen worden (daar kun je de hengst op selecteren), en voor de ruiter/koetsier, om inzicht te krijgen in de mogelijkheden en beperkingen. Denk hierbij bijv. aan de clinic die Els de Wijs afgelopen winter in Hulten gegeven heeft. Door te kijken wat je paard van nature wel kan, kun je proberen te compenseren wat het niet kan. Hiermee voorkom je een hoop frustratie, ellende en soms ook dierenleed.
Wat op onze keuring lastig is, is het feit dat we ons zoveel mogelijk moeten (en vaak ook willen) conformeren aan Frankrijk. Dit om uitwisseling van gegevens mogelijk te maken. Nu hebben de Fransen afgesproken dat een 5 een voldoende is, terwijl een 5 in Nederland een onvoldoende is! Als je paard dus enigszins overeenkomt met de huidige standaard, dan scoor je op alle onderdelen een 5. Dat is dus best goed, want een vijf is voldoende. Een voorbeeld: de Mérens heeft van oudsher een korte rechte schouder. Voor een meer sportief gebruik is dat een nadeel, het voorbeen kan niet ver naar voren. Dus wordt het nieuwe ideaal een schuine lange schouder. Stel nu, je hebt een enigszins schuine redelijk lange schouder, dan scoor je daarop een 5. Is de schouder kort, maar al wel een beetje schuin, dan gaat er een punt af, is die kort en recht dan gaan er twee punten af. Is die behoorlijk lang, en enigszins schuin, dan krijg je er een punt bij (een 6 dus), is die mooi lang en mooi schuin, dan kom je al aan een 7. Op die manier probeert de jury zo consequent mogelijk te punten. De eerste jaren was dat heel moeilijk, en hadden we grote verschillen. Nu gaat dat gelukkig beter. Het uitgangspunt is dus altijd een 5, dat is een voldoende. Hoe de ideale Mérens eruit ziet staat beschreven in de standaard. Een dier dat goed gezond is, goed gespierd, niet te dik en niet te mager is op zijn best. In die conditie zal het de hoogste punten krijgen. Als het dier ongetraind is, krijg je bij hals, rug, en kruis meestal de bemerking "arm bespierd", hiervoor wordt een punt afgetrokken. Als het dier veel te vet of te mager is, is dat een gegeven, hiervoor worden niet specifiek punten afgetrokken, maar het dier zal op veel onderdelen slechter uit de verf komen. In extreme situaties zal de jury het dier niet kunnen beoordelen. In slechte conditie en ongetraind zal het ook vaak zijn gangen niet optimaal tonen, er zit geen kracht in de passen. Dit zijn dus zaken die je in meer of mindere mate zelf kunt beïnvloeden. Bij zogende merries is het lastig, sommige veulens zijn net vampiers, en een merrie die elk jaar een veulen heeft, moet heel intensief getraind worden wil je haar mooi in model houden. Daarom worden bij het primeren de oudere en de jongere merries gesplitst, de oudere zouden anders bijna geen kans maken op een eerste premie en dat is niet terecht. Als een zogende merrie ondanks voldoende bijvoeren mager blijft, accepteer dan dat ze op de keuring niet in optimale conditie is en dus niet haar maximale score zal behalen. Als je vaker dekt kun je proberen eerder te beginnen met bijvoeren, maar soms helpt dat ook niet. Accepteer dat en bedenk dat de merrie wel weer bijkomt als het veulen afgespeend is.
Nog even over de punten: de beoordeling bestaat uit vier delen: 1. Algemene indruk = eerste indruk 2. Type in het ras = is het duidelijk een Mérens (compact, expressief hoofd, sterk, mooi behang, ...) 3. Exterieur onderdelen (14 stuks) 4. De gangen.
Elk van deze onderdelen telt voor 25% mee in het eindcijfer. Je kunt dus op heel verschillende manieren aan het zelfde eindcijfer komen. Hoge cijfers op exterieur en gangen gaan vaak samen, maar niet altijd. Het is soms verbazingwekkend hoe goed een theoretisch "slecht" in elkaar zittend dier kan bewegen. Hier zie je heel goed hoe sterke punten de zwakkere kunnen compenseren, zeker in combinatie met training. Bij het primeren wordt vooral gelet op de gangen. Sommige dieren gaan na een tijdje beter of juist slechter lopen, vandaar wisselingen van plaats.
Een lang verhaal, hopelijk wordt het wat duidelijker. Heb je nog vragen, laat het me weten.
Vergeet nooit dat je paard niet anders wordt van een hoge of lage score!
Margot Tadema
|